Tijdens het eerste gedeelte van onze reis zijn we vrij weinig Nederlanders tegengekomen, maar hier in Zuidoost-Azie lijken ze ineens overal te zitten. Vooral Thailand en Laos lijken een nieuwe periode van kolonisatie in te zijn gegaan. Dit keer niet onder de beschaafde Fransen, maar onder de lompe Hollanders.
Op de een of andere manier lijkt het signaleren van de moedertaal bij de meeste mensen de verplichting tot een gesprek op te roepen. “Hee, jullie zijn ook Nederlands!”, is de meest geliefde openingszin, die vaak leidt tot een geforceerd praatje over de geboortegrond van de landgenoot en vervolgens vroegtijdig eindigt in: “Nou doei he?”
Nederland mag dan een klein land zijn, maar hier wordt me steeds weer duidelijk hoe verdomde verschillend de inwoers zijn. In tegenstelling tot de Fransen zijn Ralph en ik weinig geneigd om samen te klitten met onze landgenoten, om de moeizame gesprekken te voorkomen. Een gedeeld vaderland blijkt maar al te vaak geen garantie te zijn voor overeenkomsten, op de taal na. Tijdens de Gibbon Experience gaf het andere Nederlandse stel meteen op agressieve toon aan een privehut te hebben geboekt en waren de vier negentienjarige meisjes uit Noord op zeurderige toon alleen maar aan het klagen, net zoals het andere groepje van vier. Wij waren blij dat we de enige Nederlanders in onze tienpersoonshut waren. De meisjes uit Noord kwamen we later nog tegen in Vang Vieng, waar ze na het kotsen of knock-out gaan weer vrolijk verder gingen met sletten en buckets drinken.
Als wij ons in een ruimte blijken te bevinden met andere Nederlanders is onze eerste reactie vaak om geen Nederlands te spreken. Niet omdat we ze per definitie onaardig vinden, maar meer omdat we moe zijn van steeds weer dezelfde vragen en dezelfde antwoorden. We spreken immers ook niet iedereen aan die Engels spreekt. Zo gebeurde het ook weer in de taxi naar het treinstation, waar we de trein naar Sapa zouden nemen. “Jeetje, wat een mensen he?”, verzuchtte een meisje met Brabants accent tegen haar vriendje. Het was ons meteen duidelijk dat deze twee vers uit het vliegtuig kwamen gestapt.
De volgende dag in Sapa bleek dat de twee bij ons in de tour zaten. In hun zomerkleertjes en verse sneakers leken ze alleen wat minder op de trekking voorbereid dan wij. Toen we aan de wandeltocht begonnen werden we meteen belaagd door vrouwtjes in traditionele Hmong-kleding. Wij waren door Ruuth, een van de Nederlanders waar het wel mee had geklikt, al gewaarschuwd voor de agressieve verkooptechnieken van deze dames: “Praat niet met ze, laat ze je niet helpen en kijk ze eigenlijk niet eens aan, want daarna kom je niet meer van ze af.” Het Brabantse stel belandde echter meteen in een lang gesprek met twee van de vrouwtjes, nog naief in hun enthousiasme om tribal people te ontmoeten.
Het pad veranderde al snel in een modderglijbaan en de Brabanders maakten op hun profielloze sneakers gretig gebruik van de aangeboden diensten van de Hmong-colonne. Eenmaal bemodderd aangekomen op onze lunchplek was het dan ook tijd voor de tegenprestatie. “I follow you, so now you buy from me!” Een logica die alleen Vietnamezen zouden kunnen begrijpen… “You almost fall and I help you!” Ralph en ik, die de vrouwtjes vriendelijk maar duidelijk hadden geweerd, boden helaas weinig bronnen van emotionele chantage. De Brabanders schoven echter bij ons aan tafel na maarliefst 25 dollar te hebben betaald voor een klein tasje, een sjaaltje en een armband. Ze hadden duidelijk de kunst van het afdingen nog niet geleerd.
We raakten in gesprek en de twee probeerden de uitgegeven hoeveelheid dollars een beetje goed te praten. “Ach, we helpen er de gemeenschap mee.” “Ja, en ze hebben ook zo met ons lopen sjouwen…” “En in Nederland zouden we er ongeveer hetzelfde voor betalen.” Toen Ralph voor hun neus slechts 2,5 dollar afrekende voor dezelfde sjaal betrokken de gezichten van onze landgenoten echter wel een beetje.
Natuurlijk nam ik het de twee niet kwamlijk dat zij nog behoorlijk bleu waren in de Aziatische omgeving, maar hun persoonlijkheid straalde daarnaast heel veel naieviteit uit. In het land van herkomst hoor je immers veel minder voor een product te betalen dan na de export naar en de inkoop in Nederland, en er is weinig hoop voor een gemeenschap die afhankelijk is van en gewend raakt aan het overchargen van toeristen. Toen ze erachter kwamen dat wij al acht maanden aan het reizen waren bleek des te meer dat de twee niet veel gewend waren: “Is dat eten dan niet gevaarlijk?” “Kunnen jullie dan wel slapen in zo’n trein? Wij zijn echt niet gewend om zo op en neer te bungelen..” De verwondering was van hun gezicht af te lezen, wat hadden wij in al die maanden wel niet weten te doorstaan? Zij het opvoeding, karakter of afkomst, deze Nederlanders hadden duidelijk weinig met ons gemeen.
Later bezochten we het huis van onze gids, die daar vertelde dat haar moeder al drie jaar niet meer kon lopen. Ze had ooit haar been gebroken en het gezin had geen geld gehad voor een ziekenhuisbezoek. Het meisje verdiende nu het geld voor de familie, terwijl haar zusje op het land werkte en kookte voor het gezin. Het was een treurig verhaal, maar gelukkig had de Brabander de oplossing: “Maybe you should buy a wheelchair?” Ralph kon het niet meer aan. “Onder welke steen komen deze mensen vandaan gekropen?!”, riep hij toen we buiten gehoorafstand waren.
Als ik tijdens mijn reis iets heb geleerd over mijn eigen volk dan is het wel dat het graag aan de stereotypes voldoet. Nederlanders zijn lomp, weinig gewend en zijn geoefende klagers. Het maakt me des te tevredener met mezelf en mijn omgeving. Ookal ben ik opgegroeid in de veiligheid van ons kleine landje, mijn levenshouding beschouw ik als een stuk opener en gemakkelijker dan die van veel van mijn landgenoten. Al weet ik dat er waarschijnlijk mensen zullen zijn die over een tijdje aan de keukentafel zeggen: “Weet je dat vrijgevochten stel nog? Die haalden een tondeuze over hun hoofd en dachten meteen hele wereldreizigers te zijn.” “Nee, dat waren echt niet mijn soort mensen.